Werkwoordspelling: zo schrijf ik de persoonsvorm (Met gratis download)
Marit Benes | 23 november 2022Heeft jouw kind moeite met werkwoordspelling? En weet je zelf nog wel precies wat de regels bij werkwoordspelling zijn? In deze blog worden de regels voor het schrijven van de persoonsvorm nog eens stap voor stap doorlopen. Ook krijg je per stap tips om hier samen met jouw kind mee aan de slag te gaan. Want: veel oefenen is erg belangrijk bij werkwoordspelling!
Zit jouw kind in groep 7 of 8? Dan zijn dit de vragen die regelmatig in de klas worden gesteld door de juf of meester tijdens werkwoordspelling. Bij het aanleren van werkwoordspelling moeten telkens dezelfde stappen worden doorlopen. Dat kost veel tijd! Hoe vaker hij of zij dit heeft gedaan, hoe sneller dit gaat. Daarom is het vaak herhalen van de stappen en het actief oefenen hiermee erg belangrijk. Zo worden de stappen geautomatiseerd. Dit betekent dat kinderen de stappen automatisch goed gaan toepassen en niet meer bij elk woord hoeven na te denken hoe dit geschreven wordt.Automatiseren is belangrijk
Automatiseren is dus heel erg belangrijk. Daarom is het goed om ook thuis met jouw kind te oefenen met werkwoordspelling. Maar hoe pak je dat nou aan? Wat zijn de regels van werkwoordspelling ook alweer? Wat zijn handige tips en hoe maak je het oefenen leuk? In deze blog lees je daar meer over!Stappenplan persoonsvorm schrijven
Voor het schrijven van de persoonsvorm kan jouw kind een stappenplan gebruiken. In zo’n stappenplan worden altijd de bovenstaande vragen gesteld. Door de stappen te volgen, komen ze vanzelf bij de juiste spellingsregel uit. Er bestaan veel verschillende stappenplannen, zoals het stappenplan hieronder van Heutink voor thuis. Print er één uit en laat jouw kind oefenen met het stappenplan ernaast. Gebruiken ze een stappenplan in de klas? Dan is het handig om deze ook thuis te gebruiken!Download hier het stappenplan van Heutink voor thuis.
Stap 1: In welke tijd staat de persoonsvorm?
De persoonsvorm vind je als je van de zin een vraagzin maakt. Het eerste woord is dan de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: “Ik vier volgende week mijn verjaardag.” – “Vier ik volgende week mijn verjaardag?”. Het woord vier is de persoonsvorm.Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? Oftewel: gebeurt iets nu of in de toekomst, of is het al gebeurd? Wanneer jouw kind dit lastig vindt, is het goed om extra te oefenen met het bedenken van zinnen in de tegenwoordige en in de verleden tijd. Of met het omzetten van een zin in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld: “Ik vier volgende week mijn verjaardag” – “Ik vierde vorige week mijn verjaardag”.
Stap 2: Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: “Wie/ wat + persoonsvorm”. Dus bij het vorige voorbeeld: “Wie of wat viert?” Het woord ik is het onderwerp.Staat het onderwerp in enkelvoud of meervoud? Oftewel: is het één persoon, dier of ding of zijn het er meer? In de tegenwoordige tijd zijn er ook uitzonderingen. Als de zin in gebiedende wijs staat of wanneer er je of jij achter de persoonsvorm staat, is de ik-vorm de juiste schrijfwijze. Bijvoorbeeld: “Vier morgen je verjaardag” (gebiedende wijs) of “Vier je/jij morgen je verjaardag?” (je/jij achter de persoonsvorm).
Stap 3: Is het woord klankvast of klankveranderend?
Door de persoonsvorm te veranderen van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom, hoor je of het een klankvast of een klankveranderend woord is. In het voorbeeld dat we steeds gebruiken is de persoonsvorm klankvast: vier – vierde. Dit noem je ook wel een ‘zwak werkwoord’. Enkele voorbeelden van klankveranderende woorden zijn: lopen – liepen, bijten – beten, zijn – waren. Dit noem je ook wel ‘sterke werkwoorden’.Bij klankvaste woorden moet je kind vervolgens kunnen benoemen of het een t-woord of een d-woord is. Dit doe je door te kijken naar het hele werkwoord min en. Op welke letter eindigt dit woord dan? Komt deze letter voor in ’t ex-kofschip of ‘t sexy fokschaap (twee veelgebruikte woorden bij werkwoordspelling op de basisschool)? Dan is het een t-soort. Zo niet, dan is het een d-soort. Twee voorbeelden:
- vieren min en = vier. De letter ‘r’ zit niet in ’t ex-kofschip, dus is het een d-soort.
- fietsen min en = fiets. De letter ‘s’ zit wel in ’t ex-kofschip, dus is het een t-soort.
Stap 4: Schrijf het woord met de juiste schrijfwijze op.
Heeft jouw kind alle stappen doorlopen? Dan staat er vervolgens hoe het woord geschreven moet worden. Hierbij zijn natuurlijk ook de andere spellingsregels belangrijk, zoals met welke au/ou een woord wordt geschreven. Zit er toch een foutje in? Kijk dan samen waar het is misgegaan? Zijn de stappen niet goed gevolgd of zit de fout ergens anders?Drie tips om met het stappenplan aan de slag te gaan
Tip 1: Print het stappenplan uit. Zo kan het stappenplan er gemakkelijk bij worden gepakt bij het oefenen en kan jouw kind de stappen met de hand aanwijzen. Zo maak je de stappen visueel en voorkom je dat er stappen worden overgeslagen.Tip 2: Bedenk samen gebaren voor de verschillende stappen. Dit kan jouw kind als geheugensteuntje gebruiken wanneer de stappenkaart niet gebruikt kan of mag worden, zoals bij een toets. Kijk bijvoorbeeld bij stap 1 op je horloge (tijd), steek bij stap 2 of meerdere vingers op (enkelvoud/meervoud) en sla je handen ineen of uit elkaar bij stap 3 (klankvast/klankveranderend).
Tip 3: Begin met 1 onderdeel en breid dit langzaam verder uit. Zorg ervoor dat jouw kind bijvoorbeeld eerst de stappen begrijpt en kan volgen bij werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Ga vervolgens aan de slag met klankvaste woorden in de verleden tijd en daarna met klankveranderende woorden. Zijn alle stappen goed ingeoefend? Ga pas dan oefenen met verschillende werkwoorden door elkaar.
Wil je meer lezen over werkwoordspelling? Lees dan hier onze blog: ‘Werkwoordspelling valt écht te leren’.
1 reactie
ReageerDeze 3 stappen plak ik op de koelkastdeur. Zooo simpel, waarom hebben ze dit niet eerder zo uitgelegd (met een d).
Reageer op Margo